donderdag 4 juli 2013

The mountain that eats men alive.

Potosí. Hoogste stad ter wereld. Je merkt dit direct, de longen moeten harder werken om minder zuurstof te krijgen. Het is aan te raden zich niet te oververmoeien. Fysiek deden we het rustig aan, mentaal wat minder. Nog steeds ben ik zwaar onder de indruk.

Ooit sierde grote weelde deze stad. Met dank aan de Cerro Rico, waar de stoute Spanjaarden in de zestiende eeuw zilver ontdekten en de weerloze indigenen deze mijn lieten legen.

Vandaag merkt men echter niets meer van Potosi’s grootdagen. In de mijn is amper nog zilver te vinden. Toch werken er nog duizenden mannen, geleid door de hoop, of besseffend dat enkel nog resten mineralen bovengehaald worden. Zo kunnen ze hun familie alsnog onderhouden. Wat ze erbij moeten nemen is een kort leven. De gemiddelde levensverwachting die een mens nog heeft vanaf hij een voet in de mijn binnenzet is 15 a 20 jaar. Daarenboven werken er zo’n 800 kinderen. Daarover is een hartsverscheurende documentaire gemaakt, “Devil’s miner”, te vinden op YouTube en ten zeerste aan te raden.

Hoewel het ergens voyeuristisch & luguber klinkt/is beslisten we toch om de mijnen te bezoeken, samen met een voormalige mijnwerker. De minero’s zouden er beter van worden, al geloof ik daar geen bal van. Beginnen doen we op de markt, waar we geschenken kunnen kopen voor de arbeiders die we later op de dag zullen leren kennen. Coca, alcohol, sigaretten, springstof & frisdranken worden aangeboden. Op aanraden van onze gids kopen we bier & enkele zakken coca. Vandaag is zaterdag, dan gaat het er – ook in de mijnen – wat rustiger aan toe en wordt tijdens de pauzes Pachamama uitgebreid bedankt. Bedankt voor de gevonden mineralen. Bedankt dat de laatste week zonder ongelukken mocht gebeuren.

Na onze inkopen rijden we de stad uit. Eindelijk. Al voor de tour startte kregen we onze outfit – helm, riem, broek, koplamp, enz – waardoor men zich ietwat belachelijk voelt tijdens het rondwandelen in het centrum. Aangekomen bij de mijn-ingang verdwijnt dit gevoel al snel voor bittere ernst. Hier is geen plaats voor fashionista’s. Enkele meter van de grot staan tientallen rijhuizen. Elk huis telt één kamer van een vierkante meter of tien. Uiteraard het onderkomen voor een ganse familie. Slik.

In de mijnen zelf ben ik, zoals verwacht, nog meer onder de indruk. We banen ons een weg door stoffige, hete en zéér enge tunnelsystemen. Klimmen doen we op onstabiele ladders en verschillende malen moeten we dekking zoeken als een volle transportkar zich snel over de rails een weg naar het daglicht zoekt. Enkele honderden meter onder de grond treffen we een pauzerende groep die onze geschenken dankbaar in ontvangst neemt. In ruil geven ze rustig & vriendelijk een antwoord op onze vele vragen. Werkdagen die tot twintig uur kunnen duren. Een schandalig laag loon. Met een scheve glimlach wordt uitgelegd dat er in de mijn geen McDonalds is. Gelijk hoe lang de shift duurt, men eet er niet & stilt de honger door constant een bal cocabladeren tussen de kiezen te hebben. Minero wordt men enkel wanneer men écht geen andere keus meer heeft. Het is een droevig beeld en om eens een torenhoog cliché te gebruiken: Ik prijs mezelf gelukkig. Dat ik nooit iets tekort kwam. Dankjewel, mama & papa.

Na een uur of twee gaan we terug naar buiten. Enkele obscure gangen van het daglicht verwijdert staat “el Tio”. Dit lelijke beeld wordt verafgood & aanbeden. Tegelijkertijd vreest men hem. Voor de shift bidt men tot deze duivel. Dat men goede mineralen treft. Dat men gezond en wel terug buiten mag komen. Vol angst offeren ze hem het weinige wat ze te bieden hebben. Alcohol, sigaretten & coca-bladeren..


El Cerro Rico.

Een normaal rijtjeshuis.







El Tio.
The Devil's Miner: zotte docu.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten