Uitstappen doen we
aan “kilometerpaal 48”, waar we al snel de hut van onze contactpersonen vinden.
Na een korte kennismaking krijgen we te horen dat we net op tijd komen voor het
middagmaal, vissoep! Hongerig gaan we aan tafel zitten en krijgen een
slijmerige bananenbrei met twintig gram vis erin verstopt, kookbananen en
bananensap. Zelfs ik, als alleseter, heb grote moeite deze “soep” uit
beleefdheid naar binnen te werken. Een avondmaal later leerden we al vijf
bananenrecepten kennen in twee maaltijden. Plannen werden al gesmeed om uit te breken..
Hoewel de Shuar’s vooral
bekend staan wegen hun “shrunken heads” (zie foto’s) doen ze eigenlijk geen
vlieg kwaad. Het zijn echte lolbroeken (“bwoaah, in de laatste vijf jaar werden hier nogmaar twee toeristen gedood door een tijger”) en zijn verschrikkelijk
vriendelijk. Daardoor wordt het enkel beter en krijgen we als programma een
leuke mix uit het leren kennen van de jungle, de Shuar-cultuur en een beetje arbeid.
Het werken lijkt op
het eerste gezicht cool. We ontdoen met vers geslijpte macheten de
bananenplantages van twee-meter-hoog-onkruid. Op het tweede gezicht beginnen
kleine insecten mij levend op te eten als ik hun huizen wegkap. Op het derde
gezicht kappen we verder alsof we in de douche staan terwijl het bakken uit de
lucht regent. Van stoppen geen sprake en ik vraag me af of dat echt nodig is
hier. Even later nuttigen we ons middagmaal – bestaande uit kookbanaan, zoete
banaan en yuca – en weten we het antwoord.. Andere opdrachten waren het planten
van guava, visjes vangen die later op ons bord kwamen, hout slepen voor een
nieuwe jungle-hut en hout sprokkelen voor het kampvuur.
De Shuar-cultuur
leerden we beetje bij beetje kennen. We bezochten hun school, speelden
straatvoetbal (eindelijk!), keken toe hoe artesania’s gemaakt worden, hoorden
traditionele live-muziek rond het kampvuur en luisterden vol spanning naar oude
mythes en historia’s.
Hoogtepunt was een
tweedaagse trip enkele uren dieper in het oerwoud om daar de nacht op een
houten vloer te verbrengen, downhill te klimmen om te kunnen douchen in de
waterval, te eten met zicht op oerwoud zover het oog reikt (onze gids vertelde
op onze vraag of daar ook mensen zijn dat dat je reinste zelfmoord zou betekenen)
en in het pikdonker hetzelfde dal meermaals te zien opblinken door de bliksem
of door kleine gloeiwormpjes..
Tijdens onze vele
wandelingen in de jungle (helaas geen wegen voor een jeep) leerden we veel over
medicinale krachten van planten en bomen (bij wonden en beten smeerden we die lustig
in met “sangre de dragon”), we aten kleine insectenlarven, en leerden het feit
dat wij vlug naar de winkel kunnen als we iets willen nog iets meer appreciëren.
Want hoe mooi en romantisch het ook klinkt om Autak te leven (enkel eten wat
men aanplanten of vinden kan in het woud), gevarieerd is het niet en zo’n stuk chocolade
werd zeker gemist.
Na enkele dagen
terug in het stadsleven te zijn jeuken mijn armen nog na van de vele kleine –
verder onschuldige – insectenbeten. In het oerwoud ben je nooit alleen.
Krabbend kijk ik terug op een leuke en interessante ervaring, al vind ik het
zeker niet erg dat ik geen Mowgli ben en heeft deze week mij en de persoon die
ik was niet veranderd. J
Moraal van het verhaal: bananen zijn slecht voor je gezondheid! (aan de onderste foto te zien toch)
BeantwoordenVerwijderen